zondag, 18 juni 2017 21:53

Evidence-based hypnosebehandeling: een overzicht

Evidence-based hypnosebehandeling: een overzicht

Erik de Soir, PhD

Psycholoog-Psychotherapeut

De Weg Wijzer – www.dewegwijzer.org

(Laatste update op 25 juni 2017)

“I beg farther to remark, if my theory and pretensions, as tot he nature, cause, and extent of the phenomena of {hypnotism} have none of the fascinations tot he transcendental to captivate the lovers of the marvellous, the credulous and enthuasistic, which the pretensions and alleged occult agency of the mesmerists have, still I hope my views will not bet he less acceptable to honest and sober-minded men, because they all are level to our comprehension, and reconcilable with well-known physiological and psychological principles.”

  • James Braid, Hypnotic Therapeutics, 1853

Inleiding
De bedoeling van dit overzicht van studies met betrekking tot de doeltreffendeheid van hypnose is drieërlei: (1) de VHYP-leden (hypnosedeskundigen) ondersteunen bij de selectie van de juiste referenties voor de wetenschappelijke ondersteuning van hun klinisch werk; (2) de VHYP-cursisten in staat stellen om de juiste referenties te selecteren voor de onderbouw van hun casuïstiek in het kader van intervisie, supervisie en eindwerk; en, (3) de zoekende patiënt, bezoeker van de VHYP-website, degelijk inlichten over het wetenschappelijk onderbouwd gebruik van hypnose.

Eén van de nuttigste wetenschappelijke artikels over de doeltreffendheid van hypnose was een publicatie van David M. Wark (2008) waarin een score werd gegeven aan studies over de doeltreffendheid van hypnotherapie op basis van de criteria van Chambless & Hollon (1998) met betrekking tot empirically-supported treatments (ESTs).

Vele vormen van psychotherapie die in ons land worden onderwezen, gaande van de meest controversiële en pseudo-wetenschappelijke vormen van therapie naar de zogezegd meer ‘gerespecteerde’ mainstream benaderingen – zoals cognitieve gedragstherapie, voldoen niet aan de strikte criteria van het empirisch onderbouwd psychotherapeutisch handelen. In ons land bestaat momenteel ook geen toezicht of controle op de inhoud van psychotherapie nog over de verslaggeving daarover.

Gedurende het laatste decennium waren er nochtans een aantal studies van goede kwaliteit over de doeltreffendheid van hypnotherapie, inclusief meta-analyses en systematische reviews die gegevens van meerdere studies bundelden in een meer algemeen kader van onderzoeksbevindingen met betrekking tot een bepaalde toepassingsdomein.

Het overzicht van David Wark – What can we do with hypnosis: a brief note – identificeert en scoort meer dan 30 studies over hypnotherapie aan de hand van de herziene criteria van Chambless & Hollon (1998) gaande van ‘mogelijke’, ‘waarschijnlijke’ of ‘specifieke’ empirisch-ondersteunde/onderbouwde behandelingen, afhankelijk van de aard (lees: de kracht van het design) van de bewijsvoering.

De informatie uit deze review wordt aanschouwelijk gemaakt in de onderstaande opsomming van studies (met daarbij telkens ook het toepassingsdomein voor hypnose).

In het algemeen worden de beste resultaten bekomen voor hypnose (ondersteunde) behandeling van bepaalde vormen van pijn, angst en gewichtsverlies.

Drie studies geven eveneens goede resultaten voor de behandeling van angst tijdens astma-aanvallen, spreken in het openbaar en het afleggen van een test of examen.

Een studie van Assen Alladin (1994) biedt eveneens (mogelijke) steun voor het gebruik van hypnose bij de behandeling van depressie.

De meeste andere studies hebben betrekking op het gebruik van hypnose bij de behandeling van acute of chronische pijn, bepaalde stressgerelateerde of psychosomatische aandoeningen zoals slapeloosheid, migraine en het prikkeldarmsyndroom (IBS, Irritable Bowel Syndrome)(referenties: zie infra).

David M. Wark vermeldt teven een studie waarin hypnose als een mogelijke behandeling voor rookstop wordt gezien. De resultaten voor het toepassen van hypnose bij andere storende gewoontes of verslavingen, zoals overmatig eten, roken en alcoholmisbruik, zijn minder eenduidig.

 

EMPIRISCH ONDERSTEUND GEBRUIK VAN HYPNOSE: EEN OVERZICHT VAN STUDIES

Specifieke empirisch ondersteunde behandeling voor:

  • Angst bij een astma-aanval (Brown, 2007)
  • Hoofdpijn en migraine (Hammond, 2007)
    • Relaxatie en visualisatie doet het beter dan een wachtlijst conditie

 Effectieve empirisch ondersteunde behandeling voor:

  • Pijn bij kanker (Syrjala et al., 1992)
  • Angst en ontreddering tijdens chirurgische ingrepen (Lang et al., 2006)
    • In hypnoseconditie, minder pijn en stress dan in controleconditie
  • Pijn bij chirurgische ingrepen (volwassenen) (Lang et al., 2006)
    • Minder medicatie bij toepassing van zelfhypnose
  • Pijn bij chirurgische ingrepen (kinderen) (Lambert, 1996)
    • In hypnoseconditie, minder pijn en korter verblijf in ziekenhuis dan in controleconditie
  • Gewichtsverlies (Kirsch, 1996)
    • Hypnose in combinatie met cognitieve gedragstherapie (CGT) geeft betere resultaten dan alleen CGT

 Mogelijk empirisch ondersteunde behandeling voor:

  • Acute pijn (volwassenen) (Patterson & Jensen, 2003)
  • Acute pijn (kinderen) (Zeltzer & LaBaron, 1982)
  • Anorexia (Baker & Nash, 1987)
  • Angst bij het spreken in het openbaar (Schoenberger et al., 1997)
  • Angst bij het afleggen van een examen (Stanton, 1994)
  • Astma (Ewer & Stewart, 1986)
  • Bedplassen (Edwards & Van der Spuy, 1986)
  • Boelimie (Griffiths et al., 1996)
  • Stress/angst bij chemotherapie (Jacknow et al., 1994)
  • Cystische fibrose (Belsky & Khanna, 1994)
  • Depressie (Alladin & Alibhai, 1994)
  • Herstel van maag/darmzweren (Colgan et al., 1998)
  • Fibromyalgie (Haanen et al., 1991)
  • Bloedingen (Enqvist et al., 1995)
  • Hoge bloeddruk (Gay, 2007)
  • Osteoarthritis aan heup of knie (Gay et al., 2002)
  • Insomnia (Graci & Hardie, 2007)
  • Prikkeldarm syndroom (Whorwell et al., 1984)
  • Nausea & hyperemesis (Lyles et al., 1982)
  • Apgar score na bevalling (Harmon et al., 1990)
  • Pijn bij het bevallen (Jenkins & Prichard, 1983)
  • Stoppen met roken (Schubert, 1983)
  • Herstellen van trauma (Brom et al., 1989)

Verschillen in de kracht van het bewijs

Bij de beoordeling van de kracht van het bewijs, maken we het onderscheid tussen mogelijk, effectief en specifiek (volgens de criteria van Chambless & Hollon, 1998). Indien gezegd wordt dat de doeltreffendheid van hypnose ‘wetenschappelijk bewezen’ is, moet zeker worden onderzocht welke de kracht van dat bewijs in feite is/

Mogelijk doeltreffend

De doeltreffendheid van een behandeling is mogelijk empirisch onderbouwd indien de steekproeven uit betrokken studies minstens 25 personen bevatten die ad random (via toeval) verdeeld werden over experimentele groepen (met een bepaalde behandeling) en een controlegroep. Dit betekent dat de studie minstens een gerandomiseerd gecontroleerd design (RCT) moet bevatten. Voor elke behandeling is er een vast  behandelplan (zoals bijvoorbeeld voor hypnose het gebruik van een vast hypnosescript) zodat de studie door anderen ook herhaald kan worden en de resultaten gerepliceerd. De uitkomst variabelen moeten een statistische bewerking toelaten waaruit kan blijken dat één behandeling significant doeltreffender is dan een andere behandeling, een placebo of een controleconditie.

Effectief doeltreffend
De doeltreffendheid van een behandeling is effectief empirisch onderbouwd indien de statistische superioriteit van een behandeling tegenover een controlegroep ook nog eens gerepliceerd werd in onafhankelijke steekproeven of door verschillende research teams en de resultaten die de behandeling ondersteunen sterker zijn dan mogelijk conflicterende resultaten uit een andere studie.

Specifiek doeltreffend
De doeltreffendheid van een behandeling is specifiek empirisch onderbouwd (dit betekent, beter dan niet specifieke behandeling) indien de statistische superioriteit van deze behandeling (vergeleken met een placebo behandeling) ook is aangetoond in minstens twee andere onafhankelijke studies.

Besluit
Bij het inschatten van het empirisch bewijs van een bepaald soort behandeling, moet het onderscheid gemaakt worden tussen de sterkere en zwakkere studies.

Natuurlijk geldt er naast het empirisch, statistisch aangevoerd bewijs ook zoiets als practice-based of klinisch bewijs, bijvoorbeeld op basis van consensus tussen inhoudelijke (klinische) experten in de context van een Delphi-procedure.

VHYP pleit voor het gebruik maken van convergerend bewijs voor de effectiviteit van medische of psychotherapeutische interventies en behandelingen, namelijk enerzijds het in acht nemen van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en anderzijds de gegevens verkregen uit de eigen klinische praktijk of gevalsstudies.

Indien de specifieke doeltreffendheid van een behandeling voor een bepaalde aandoening of bepaalde symptomen niet is aangetoond, is de stelling van de VHYP dat met het toepassen van hypnose hoogstens hypothese genererend (onder hypnose bekom je inzichten die je ook met andere therapeutische technieken verder zal onderzoeken) of relaxatie/comfort bevorderend zal worden beoogd.

Referenties
Bolocofsky, D.N., Spinler, D., & Coulthard-Morris, L. (1985). Effectiveness of hypnosis as an adjunct to behavioral weight management. Journal of Clinical Psychology, 41.

Chambless, D.L., & Hollon, S. (1998). Defining empirically supported therapies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66.

Task Force on Promotion and Dissemination of Psychological Procedures. Training in and dissemination of empirically validated psychologist treatments: report and recommendations. (1995). Clinical Psychology, 49.

 Wark, David M. (2008). What we can do with hypnosis: a brief note. American Journal of Clinical Hypnosis, July 2008.